Перевод: с английского на нидерландский

с нидерландского на английский

С нидерландского на:
Английский
С английского на:
Нидерландский

in één adem

Толкование Перевод

1 in the same breath

in een adem

English-Dutch dictionary > in the same breath
2 breath

n. adem; zuchtje wind; hint; beetje

breath

[ breθ]

1 adem(haling/tocht) ⇒ lucht, het ademen

2 zuchtje (wind) ⇒ licht briesje

3 vleugje ⇒ zweempje, spoor

♦voorbeelden:

1   his last/dying breath • zijn laatste adem(tocht)

     in the next breath • direct daarna

     with bated breath • met ingehouden adem

     draw/take breath • inademen, ademhalen

     get one's breath (back) (again) • weer op adem komen

     have no breath left • buiten adem zijn

     save your breath • houd je mond maar

     take a deep breath • diep ademhalen

     in one breath • in één adem

     out of breath • buiten adem

2   get a breath of (fresh) air • een luchtje scheppen, een frisse neus halen

3   not a breath of suspicion • geen greintje argwaan

¶ the breath of life • noodzaak

     catch one's breath • zijn adem inhouden; weer op adem komen

     take one's breath away • perplex doen staan

     waste one's breath • woorden verspillen

     under one's breath • fluisterend

English-Dutch dictionary > breath
3 bracket

n. steun, plankdrager, kraagsteen
--------
v. tussen haakjes zetten; onder één groep brengen

bracket¹

[ brækit] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 steun ⇒ plankdrager, kraagsteen, console

2 arm 〈 van lamp〉 ⇒ gasarm, uithouder

3 haakje ⇒ accolade

4 klasse ⇒ groep

♦voorbeelden:

3 in/between brackets • tussen haakjes

4 the lower income bracket • de lagere inkomensgroep

————————

bracket²

〈 werkwoord〉

1 tussen haakjes zetten

2 〈vaak +together〉 koppelen ⇒ in een adem noemen, in dezelfde categorie plaatsen

3 (onder)steunen 〈 met klamp〉

English-Dutch dictionary > bracket
4 all in one breath

alles in een adem,in een keer

English-Dutch dictionary > all in one breath
5 not to mention in the same breath

niet in een adem noemen (een heel groot verschil)

English-Dutch dictionary > not to mention in the same breath
6 was mentioned in the same breath with

werd in een adem genoemd met- (werd op een lijn gesteld met)

English-Dutch dictionary > was mentioned in the same breath with
7 in one breath

in one breath

in één adem

English-Dutch dictionary > in one breath
8 at one breath

in één adem door

English-Dutch dictionary > at one breath
9 reel off

afraffelen, in een adem zeggen

English-Dutch dictionary > reel off
10 wind

n. wind; storm; ademhaling; blaasinstrument; wind (laten); tip; praat zonder inhoud; neiging
--------
n. wind; windstreek; tocht; lucht, reuk; adem; de blaasinstrumenten; de blazers; doelloos gepraat, gezwets
--------
v. omdraaien; kronkelen; verkrommen; omwikkelen, omwinden; binden; omgewikkeld worden; van richting veranderen
--------
v. uit laten luchten; in een blaasinstrument blazen; ruikend zoeken; moeilijk ademen; verademen

wind¹

[ wajnd] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 slag ⇒ (om)wenteling, draai

————————

wind²

[ wind, 〈 dichterlijk ook〉 wajnd]

I 〈 telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 wind ⇒ luchtstroom, tocht; rukwind

2 wind(streek) ⇒ windrichting

♦voorbeelden:

1   〈 figuurlijk〉 take the wind from/out of someone's sails • iemand de wind uit de zeilen nemen

     fair wind • gunstige wind

2   (sail/run) before the wind • voor de wind (zeilen)

¶ (see) how the wind blows/lies • (kijken) uit welke hoek de wind waait

     fling/throw something to the winds • iets in de wind slaan/veronachtzamen

     (sail) close to the/near the wind 〈 scheepvaart〉 • scherp (bij de wind) (zeilen); 〈 figuurlijk〉de grens van het oirbare/toelaatbare (raken)

     there's something in the wind • er is iets gaande/aan de hand

II 〈 niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 adem(haling) ⇒ lucht

2 (buik)wind ⇒ darmgassen

3 wind ⇒ kletspraat

♦voorbeelden:

1   get back/recover one's wind • (weer) op adem komen

2   〈 eufemistisch〉 break wind • een wind laten

3   load of wind • kletspraat

¶ get wind of something • ergens lucht van krijgen

     〈 informeel〉 get/have the wind up • hem knijpen, in de rats zitten

     〈 informeel〉 put the wind up • de stuipen op het lijf jagen

     second wind • het weer op adem komen; (nieuwe) energie (voor tweede krachtsinspanning)

     get one's second wind • er weer tegenaan kunnen

III 〈 meervoud〉

1 windstreken

2 〈 the〉 blazers(sectie)

♦voorbeelden:

¶ to the (four) winds • in het rond, alle kanten op

————————

wind³

[ wajnd] 〈werkwoord; ook wound, wound [ waund]〉

1 blazen (op) ⇒ doen schallen

♦voorbeelden:

1   wind a horn • op een hoorn blazen

————————

wind⁴

[ wajnd] 〈 voornamelijk wound, wound [ waund]〉

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 kronkelen ⇒ zich slingeren

2 spiralen ⇒ zich draaien

♦voorbeelden:

1   the river winds through the landscape • de rivier kronkelt door het landschap

2   winding staircase/stairs • wenteltrap

II 〈 onovergankelijk en overgankelijk werkwoord〉

1 winden ⇒ spoelen, draaien

♦voorbeelden:

¶ wind on (a film) • (een filmpje) doorspoelen

→ wind down wind down/, wind up wind up/

III 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 zich slingerend banen ⇒ door/indringen

2 winden ⇒ wikkelen, (op)rollen

3 omwinden ⇒ omwikkelen

4 (rond)draaien ⇒ 〈 in het bijzonder〉 opwinden 〈 horloge〉

5 (ver)vlechten ⇒ sluw verwerken

♦voorbeelden:

1   the river winds its way through the valley • de rivier kronkelt zich door het dal

2   wind wool • wol op een kluwen winden

     wind back • terugspoelen

     wind in • binnen/inhalen 〈 van vis(lijn)〉

3   wind one's arms (a)round someone • zijn armen om iemand heen slaan

4   wind one's watch • zijn horloge opwinden

5   wind a threat into a letter • een dreigement in een brief vervlechten

→ wind down wind down/, wind up wind up/

————————

wind⁵

[ wind] 〈 werkwoord〉

1 (be)speuren ⇒ lucht krijgen van 〈 in het bijzonder van honden〉

2 buiten adem brengen ⇒ 〈 in het bijzonder〉 naar adem laten snakken/happen 〈 door een stomp〉

3 op adem laten komen ⇒ laten uitblazen 〈 in het bijzonder van paard〉

4 laten boeren 〈 klein kindje〉

English-Dutch dictionary > wind
11 catch

n. vangen; grijpen; betrappen; nemen, halen
--------
v. vangen; grijpen; betrappen; nemen, halen

catch¹

[ kætsj]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 vang ⇒ het vangen

2 vangst ⇒ buit, aanwinst; 〈 in het bijzonder〉 visvangst

3 vangbal

4 houvast ⇒ greep

5 hapering 〈 van stem, adem, machine e.d.〉 ⇒ het stokken

6 〈 informeel〉 addertje onder het gras ⇒ luchtje, valstrik

7 vergrendeling ⇒ pal, k

8 〈 muziek〉 canon

♦voorbeelden:

2   〈 informeel, in het bijzonder met betrekking tot het huwelijk〉 a good catch • een goede partij

     no catch • geen aanwinst

II 〈 niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 overgooien 〈 balspel〉

————————

catch²

〈 caught, caught [ko:t]〉

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 vlam vatten ⇒ ontbranden

2 pakken ⇒ aanslaan

3 besmettelijk zijn ⇒ zich verspreiden 〈 van ziekte〉

4 〈 honkbal〉 achtervangen ⇒ achtervanger/catcher zijn

5 klem/vast komen te zitten ⇒ blijven haken/zitten

♦voorbeelden:

2   the engine failed to catch • de motor sloeg niet aan

     the nut doesn't catch • de moer pakt niet

5   the bolt has caught • de grendel zit vast

¶ catch at any opportunity • iedere gelegenheid aangrijpen

→ catch on catch on/, catch up catch up/

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (op)vangen ⇒ pakken, grijpen

2 (plotseling) stuiten op ⇒ tegen het lijf lopen

3 betrappen ⇒ verrassen

4 inhalen

5 halen 〈 bijvoorbeeld trein, bus〉 ⇒ (nog) op tijd zijn voor

6 oplopen ⇒ krijgen, opdoen 〈 ziekte〉

7 slaan ⇒ een klap geven

8 trekken 〈aandacht e.d.〉 ⇒ wekken, vangen

9 opvangen ⇒ (kunnen) ontvangen, zien 〈radio/tv-uitzending, film e.d.〉

10 stuiten ⇒ (plotseling) inhouden/tegenhouden

11 bevangen ⇒ overweldigen

12 verstaan ⇒ (kunnen) volgen

13 (weten te) vangen ⇒ accuraat (weten) weer (te) geven

♦voorbeelden:

1   catch fish/thieves • vis/dieven vangen

     a nail caught his shirt • hij bleef met zijn overhemd aan een spijker haken/hangen

     I caught my thumb in the car door • ik ben met mijn duim tussen het portier gekomen

     catch one's foot on something • met zijn voet ergens achter blijven haken, over iets struikelen

3   caught in the act • op heterdaad betrapt

     〈 ironisch〉 catch me! • ik kijk wel uit!

6   catch (a) cold • kou vatten

7   〈 slang〉 she caught him a blow • ze gaf hem een klap

8   catch someone's attention/interest • iemands aandacht trekken/belangstelling wekken

9   catch a glimpse of • een glimp opvangen van

10 he caught his breath from fear • van angst stokte zijn adem

     catch oneself • zich plotseling inhouden, opeens stoppen

11 〈 informeel〉 catch it • de wind van voren krijgen

12 I didn't quite catch what you said • ik verstond je niet goed

¶ catch a dress in • een jurk insnoeren

→ catch out catch out/, catch up catch up/

English-Dutch dictionary > catch
12 gasp

n. hijging, het snakken naar adem
--------
v. snakken (naar adem), hijgen

gasp¹

[ ga:sp] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 snik

♦voorbeelden:

1   at one's last gasp • bij de laatste ademtocht/snik

     with a gasp • met stokkende adem

————————

gasp²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 (naar adem) snakken ⇒ naar lucht happen

2 hijgen ⇒ puffen, snuiven

♦voorbeelden:

1   gasp at something • paf staan van iets

     gasp for breath • naar adem snakken

     he gasped with rage/surprise • zijn adem stokte van woede/verbazing

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 haperend uitbrengen ⇒ hijgend uitbrengen

♦voorbeelden:

1   gasp a denial • er (met moeite) een ontkenning uitbrengen

     gasp out • uitstoten

English-Dutch dictionary > gasp
13 choke

n. verstikking; choke (v.d. auto)
--------
v. verstikken; wurgen

choke¹

[ tsjook] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 〈 techniek, technologie〉 choke ⇒ gasklep, smoorklep

————————

choke²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 (ver)stikken ⇒ naar adem snakken, zich verslikken

♦voorbeelden:

1   the baby is choking • de baby heeft zich verslikt

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 verstikken ⇒ doen stikken, smoren

2 verstoppen ⇒ versperren, volproppen

3 beroeren ⇒ overstuur maken, van z'n stuk brengen

4 onderdrukken ⇒ inslikken, bedwingen

5 〈 techniek, technologie〉 choken ⇒ de choke gebruiken voor

♦voorbeelden:

1   choke a fire • een vuur doven

     choke down food • eten met moeite naar binnen slikken 〈door pijn enz.〉; eten vlug naar binnen werken 〈 uit haast〉

     choke the life out of somebody • iemand wurgen

2   a road choked up with traffic • een overvolle weg

3   he got all choked up • hij was helemaal overstuur

4   choke back/down feelings/anger • gevoelens/woede onderdrukken/inslikken

¶ we managed to choke Martha off • het lukte ons Martha af te schepen

English-Dutch dictionary > choke
14 puff

n. ademstoot, puf
--------
v. puffen, hijgen, blazen

puff¹

[ puf] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 ademstoot ⇒ puf

2 windstoot

3 rook/dampwolk

4 trek ⇒ haal, puf 〈aan sigaret e.d.〉

5 puf ⇒ puffend geluid

6 bolling ⇒ ronding, wolkige massa

7 (poeder)dons

♦voorbeelden:

1   〈 informeel〉 have no puff left • buiten adem zijn

6   sleeves with puffs • pofmouwen

————————

puff²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 puffen ⇒ hijgen, blazen

2 roken ⇒ trekken, dampen

3 puffen ⇒ in wolkjes uitgestoten worden

4 〈vaak +out〉 opzwellen ⇒ zich opblazen

♦voorbeelden:

1   puff and blow, puff and pant • puffen en hijgen

2   puff (away) at/on a cigarette • een sigaret roken

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 uitblazen ⇒ uitstoten, uitbrengen

2 (weg)blazen

3 roken ⇒ trekken 〈aan sigaret e.d.〉

4 〈vaak +out〉 opblazen ⇒ doen opzwellen

♦voorbeelden:

1   puff smoke into someone's eyes • iemand rook in de ogen blazen

2   puff out a candle • een kaars uitblazen

4   puffed up with pride • verwaand, opgeblazen

     puffed-out hair • dik/volumineus opgemaakt haar

English-Dutch dictionary > puff
15 breathalyser

n. apparaat gebruikt door de politie om de adem van een automobilist te testen en na te gaan of hij onder de invloed is van alcohol

breathalyser

[ breθəlajzə] 〈 verkeer〉

1 blaaspijpje

English-Dutch dictionary > breathalyser
16 expire

v. verlopen, verstrijken; sterven

expire

[ ikspajjə]

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 verlopen ⇒ verstrijken, aflopen, vervallen

2 〈 formeel〉 sterven ⇒ zijn laatste adem uitblazen

♦voorbeelden:

1 a period expires • een periode verstrijkt

your ticket expires • je kaart wordt ongeldig

II 〈 onovergankelijk en overgankelijk werkwoord〉

1 uitademen ⇒ uitblazen

English-Dutch dictionary > expire
17 fetch

v. halen, brengen, afhalen; opbrengen

fetch

[ fetsj]

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 iets halen ⇒ iets (mee)brengen; apporteren

♦voorbeelden:

1   fetch and carry for someone • voor iemand slaven en draven

→ fetch up fetch up/

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 halen ⇒ brengen, afhalen

2 te voorschijn brengen ⇒ trekken 〈 publiek, tranen〉; 〈 bij uitbreiding ook〉 slaken 〈 zucht〉, halen 〈 adem〉

3 opbrengen 〈 geld〉

♦voorbeelden:

1   fetch something in • iets binnenhalen

3   the painting fetched £100 • het schilderij ging voor 100 pond weg

¶ fetch someone a blow • iemand een klap verkopen

English-Dutch dictionary > fetch
18 last

adj. laatste; de laatste; de afgelopen (week e.d.), de vorige (week); einde
--------
adv. laatste; de laatste; de laatste keer; aan het einde; eindelijk; uiterlijk
--------
n. laatste; eind; schoenleest; uithoudingsvermogen, levenskracht, last (gewichts eenheid)
--------
v. verder gaan, door gaan; halen; uithouden; genoeg zijn; in leven blijven, overleven; doorgaan

last¹

[ la:st] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 (schoenmakers)leest

2 last

♦voorbeelden:

2   last of herrings/malt/wool • last haring/mout/wol

¶ stick to one's last • zich bij zijn leest houden

————————

last²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 duren ⇒ aanhouden

2 meegaan ⇒ intact blijven, houdbaar zijn

♦voorbeelden:

2   his irritation won't last • zijn ergernis gaat wel over

¶ last out • niet op raken; het volhouden

II 〈 onovergankelijk en overgankelijk werkwoord〉

1 toereikend zijn (voor) ⇒ voldoende zijn (voor)

————————

last³

〈telwoord; the; als voornaamwoord〉

1 de/het laatste 〈 van een reeks〉 ⇒ laatstgenoemde

2 het einde ⇒ 〈 formeel〉 de dood

♦voorbeelden:

1   breathe one's last • zijn laatste adem uitblazen

     he said his last on the subject • hij sprak zijn laatste woord over dat onderwerp

     in my last • in mijn vorige brief

     fight to/till the last • vechten tot het uiterste

2   that was the last I saw of him • sindsdien heb ik niets meer van hem gehoord

     we have seen the last of him • die zien we niet meer terug

¶ at (long) last • (uit)eindelijk, ten slotte

————————

last⁴

〈 bijwoord〉

1 als laatste ⇒ 〈 in samenstellingen〉 laatst-

2 (voor) het laatst ⇒ (voor) de laatste keer

3 → lastly lastly/

♦voorbeelden:

1   come in last • als laatste binnenkomen

     last-mentioned • laatstgenoemde

     last but not least • (als) laatste/laatstgenoemde, maar (daarom) niet minder belangrijk, last but not least

2   when did you see her last/last see her? • wanneer heb je haar voor het laatst gezien/gesproken?

————————

last⁵

〈 telwoord〉

1 laatste 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ vorige, verleden

2 uiterste ⇒ uiteindelijke

♦voorbeelden:

1   〈 religie〉 the last judgement • het laatste oordeel

     his last book • zijn laatste/vorige boek

     on his last legs • met zijn laatste krachten

     at the last minute/moment • op het laatste moment/ogenblik

     last night • gister(en)avond, vannacht

     he's the last person I'd invite • hij is de laatste die ik zou uitnodigen

     last Tuesday • vorige week dinsdag

     〈 spreekwoord〉 the last straw breaks the camel's back • de laatste druppel doet de emmer overlopen

     the last but one • de voorlaatste

     the last few days • de laatste/afgelopen paar dagen

     the second last page • de voorlaatste bladzijde

2   my last aim • mijn uiteindelijke doel

¶ 〈 leger〉 last post • Last Post

     that's the last straw • dat doet de deur dicht

     〈 religie〉 the Last Supper • het Laatste Avondmaal

     the last word in cars • het nieuwste/laatste snufje op het gebied van auto's

     〈 informeel〉 down to every last detail • tot in de kleinste details

     〈 informeel〉 she ate every last scrap of food • ze at alles tot en met de laatste kruimel op

English-Dutch dictionary > last
19 out of

uit, buiten; van; zonder, door (voorraad) heen; als gevolg

out of

1 〈plaats en richting; ook figuurlijk〉 buiten ⇒ uit (… weg)

2 〈 duidt herkomst, oorzaak aan〉 uit ⇒ vanuit, komende uit

3 zonder ⇒ - loos

♦voorbeelden:

1   he took it out of the bag • hij haalde het uit de zak

     turned out of doors • de straat opgejaagd

     taken out of his environment • uit zijn milieu gehaald

     out of focus • onscherp

     out of range • buiten bereik

     out of the ordinary • ongewoon

     feel out of it • zich buitengesloten voelen

     one out of four • een op vier

2   translated out of Greek • vertaald uit het Grieks

     act out of pity • uit medelijden handelen

3   out of breath • buiten adem

     he was cheated out of his money • z'n geld werd hem ontfutseld

English-Dutch dictionary > out of
20 peg out

afbakenen; de was ophangen; sterven

peg out

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉〈 informeel〉

1 zijn laatste adem uitblazen ⇒ het hoekje omgaan

♦voorbeelden:

1 to feel pegged out • nog nauwelijks op zijn benen kunnen staan

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 afpalen ⇒ afbakenen

♦voorbeelden:

1 peg out a claim • (een stuk land) afbakenen

English-Dutch dictionary > peg out

Страницы

См. также в других словарях:

Frans Geysen — (born 29 July 1936) is a Belgian composer and writer on music.BiographyFrans Geysen was born in Oostham, and studied music at the Lemmens Institute in Mechelen, and at the conservatories of Antwerp and Ghent. In 1962 he became professor of… … Wikipedia
Netherlands in the Junior Eurovision Song Contest 2007 — Junior Eurovision Song Contest 2007 Country Netherlands National selection Selection process … Wikipedia
Dana Winner — (née à Hasselt, Belgique, le 10 février 1965) est une chanteuse populaire belge flamande. Son véritable nom est Chantal Vanlee. Elle chante principalement en néerlandais et dans une moindre mesure aussi en allemand et en anglais. Elle… … Wikipédia en Français
Weib — (s. ⇨ Frau). 1. A jüng Weib is wie a schön Vögele, was män muss halten in Steigele (Vogelbauer). (Jüd. deutsch. Warschau.) 2. A schämedig (schamhaftes) Weib is güt zü schlugen. (Warschau.) – Blass, 11. Weil es, um keinen Scandal zu machen, den… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Netherlands in the Junior Eurovision Song Contest — Netherlands Member station AVRO National selection events Junior Songfestival … Wikipedia
Bløf — Pays d’origine Pays Bas Genre musical Rock Années d activité Depuis 1992 Labels … Wikipédia en Français
Pays-Bas au Concours Eurovision de la chanson junior — Pays Bas Radio diffuseur AVRO Émission de présélection Junior Songfestival Participations 1re participation … Wikipédia en Français
Gorki (band) — Gorki Luc De Vos at the 0110 concert in Ghent on October 1, 2006. Background information Origin Ghent, Belgium … Wikipedia
Wein — 1. Abgelegener Wein macht ungelegene Köpfe. 2. Allezeit Wein oder Wasser trinken ist nicht lustig. – Froschm., BVI. 3. Allkant Wein ist mein Latein, wirfft den Bawren vber die Zäun vnd stosst die Burger an die Schienbein. – Fischart, Gesch., in… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Hussein ibn Ali — This article is about Husayn ibn Ali (626–680). For the modern political figure (1852–1931), see Hussein bin Ali, Sharif of Mecca. Husayn al Shahīd Imams of Shi a Islam … Wikipedia
Klaas Bolt — Klaas Roelof Bolt (* 6. März 1927 in Appingedam; † 11. April 1990 in Haarlem) war ein niederländischer Organist, Improvisator und Orgelsachverständiger. Er übte maßgeblich Einfluss auf die Orgelrenovierungs und Orgelbaupraxis in den Niederlanden… … Deutsch Wikipedia

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на нидерландский

in één adem

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на нидерландский

in één adem

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: